Historie
De geschiedenis van Vreeswijk gaat terug tot in het begin van de 9e eeuw, op de bezittingenlijst van de Sint-Maartenskerk te Utrecht wordt melding gemaakt van het dorp Vreeswijk als Fresionouuic (Friezenwijk). De exacte locatie van dit dorp is niet bekend. In de 14e eeuw verplaatste de kern van het dorp zich naar de directe omgeving van de rivier de Lek. Met de teloorgang van 't Gein ging Vreeswijk fungeren als voorhaven van de stad Utrecht. In 1373 begon de bouw van een houten sluis in de Vaartsche Rijn, op de plaats waar vandaag de dag zich nog steeds de Oude Sluis bevindt. De sluis werd gebouwd om Utrecht, dat enige jaren daarvoor zijn verbinding met de Rijn was kwijtgeraakt, opnieuw te verbinden.
Het ontstaan van Vreeswijk.
Lang voordat de mens in deze omgeving zijn stempel op het gebied drukte, deed het water dat. De rivieren de Lek, de Enge IJssel en de Hollandsche IJssel en in mindere mate de Oude Rijn en de Kromme Rijn vormden het landschap in hoge mate. Deze rivieren werden niet beteugeld door dijken, kronkelden vrijuit door het landschap en vormden dit. Dat kronkelen heet ook wel ´meanderen´. Door het meanderen ontstonden in het landschap ruggen en kommen. De ruggen, de oude beddingen, hadden een stevige ondergrond van zand en verzakten nauwelijks of niets. De kommen, die tussen de ruggen lagen, waren moerassig en hadden een sterke neiging tot inklinken (verzakken). Zo ontstond een golvend landschap met soms een niveauverschil van wel drie meter.
Kort voor het begin van de jaartelling ontstaat de huidige rivier de Lek. Deze blijkt in de 8e eeuw bevaarbaar te zijn. Vandaar wellicht dat op een stroomrug, ongeveer tussen 650-700 na Chr., een Friese nederzetting van in die tijd erg actieve Friese kooplui ontstond.
Een Wiers is een oud Fries woord voor terp. De nederzetting, die ergens in het gebied van Huis de Wiers gezocht moet worden, werd voor het eerst omstreeks 866 vermeld als Fresionowic; deze benaming werd later verbasterd tot Vreeswijk.
De ligging aan het knooppunt van waterwegen is uiteraard van grote invloed geweest op de ontwikkeling van Vreeswijk; heeft geleid tot voor- en tegenspoed:
. De beroepsbevolking was vanaf het begin gerelateerd aan de scheepvaart: schippers, houthandelaren en –bewerkers en natuurlijk herbergiers en later zandschippers en parlevinkers.
Scheepstimmerwerven waren al vanaf het begin van de 17e eeuw gevestigd in Vreeswijk;
. De sluizen moesten steeds verbeterd worden en er werden nieuwe gebouwd, met soms grote impact op de economie in en rond het dorp;
. De strategische ligging heeft ook geleid tot oorlogsgeweld. En natuurlijk moesten de sluizen bewaakt worden.
De rol van Utrecht
Tot 1285 had Utrecht een directe scheepvaartverbinding met de Lek. Schepen voeren via de Vaartse Rijn naar de Hollandsche IJssel, die toen nog een open verbinding met de Lek had. Maar in 1285 scheidde Hollandse graaf Floris V (1254-1296) de (wat nu heet: Enge) Hollandsche IJssel van de Lek, door een dam aan te leggen bij het buurtschap Hoppenesse (thans het Klaphek).
Dat noodzaakte de stad Utrecht een nieuwe scheepvaartverbinding met de Lek. Daartoe werd vanaf Jutphaas een nieuw kanaalvak gegraven naar Vreeswijk, de zogeheten Nieuwe Vaart. Daarbij maakte men gebruik van een deel van de Schalkwijkse Wetering die omstreeks 1135 tot de Vaartse Rijn bij Jutphaas was doorgetrokken. Het kanaal eindigde bij de Wierse rug in de omgeving van de huidige Wiersdijk waar een dam werd gelegd, waar een tol kwam en de goederen werden overgeslagen. Dat de stad Utrecht voortvarend te werk ging, bleek als in 1286 dit kanaalvak al werd genoemd. Het kleine buurtschap dat daar ter plekke ontstond werd de Nyevaart genoemd.
De sluizen van Vreeswijk
Het kanaalvak direct op de rivier de Lek te laten aansluiten, was in die tijd een riskante onderneming die men nog niet aandurfde. Wel is er waarschijnlijk aan de andere kant van de dam al een water geweest of toen gegraven, dat de verbinding met de Lek vormde.
Bijna een eeuw later, in 1373, had men kennelijk wel het lef en de kennis om die, zo zeer verlangde, verbinding tot stand te brengen. In dat jaar groef de stad Utrecht ‘een diept van der Nyevaert totter Groter Wade (de latere Liesbosch) toe, ende leyden daer twe slusen van hout op de Nyevaert.’ Die eerste sluis moeten ongeveer op de plaats van de binnenkolk van de huidige Oude Sluis hebben gelegen.
Technisch hoogstandje
De bouw was een technisch hoogstandje, zeker in de onmiddellijke nabijheid van een rivier. Er moest een tamelijk diepe bouwput worden gegraven die gedurende lang tijd droog moest blijven. In Vreeswijk, waar de nieuwe sluis in het dijklichaam van de Lekdijk (de huidige Molenstraat en de Lekstraat) werd gelegd, moest aan de rivierzijde een extra dam worden aangebracht die tijdelijk de functie van dijklichaam had. De eerste sluis bestond uit een kom met houten beschoeiing aan weerszijden afgesloten met een schotconstructie waarin een hefdeur, die met behulp van boven de schotdeuren aangebrachte windassen kon worden opgehesen. Over de afmetingen van de sluis is weinig bekend, maar algemeen wordt verondersteld dat de breedte ter hoogte van de schotdeuren niet veel meer dan vier meter hebben bedragen.
Verbetering
In 1478 kwam een belangrijke verbetering tot stand. De oude houten sluis werd vervangen door een stenen sluis, die aanmerkelijk groter was om de doorgang van steeds groter wordende schepen mogelijk te maken. De scheepsbreedte was in die tijd toegenomen tot ca. 6 meter. De constructies waarin de schotdeuren hingen (spuitorens) werden nu ook in steen uitgevoerd.
Tweede schutkolk
In 1482 werden de sluis en de daarbij, ter beveiliging van de sluis, door de gilden van Utrecht gebouwde Gildenborch door oorlogshandelingen vernield. In april 1484 werd besloten de sluis te herbouwen. In 1561 ging men over tot de bouw van een tweede schutkolk (de buitenkolk). Daarvoor waren twee redenen: men wilde met de bouw van deze tweede, buitendijks gelegen, schutkolk het sluizencomplex in de hoofdstroom van de rivier brengen (ter vervanging van het sluishoofd) en men wilde meer veiligheid. De binnenkolk was namelijk krakkemikkig geworden en bood niet langer een veilige beschutting tegen het water van de Lek. In de loop van de eeuwen bleef de sluis een voortdurende bron van zorgen en waren veel reparaties noodzakelijk. In 1654 kreeg de ‘middelspuy’ puntdeuren en kwamen er valbruggen. Vanaf dan werd het mogelijk de sluis te passeren zonder het strijken van de mast.
Volledige vernieuwing
Op 6 mei 1815 perste het rivierwater met grote kracht onder de vloer van de binnenkolk door, de derde waterkering. Dit zou, uiteindelijk, leiden tot de volledige vernieuwing van de sluis waarmee in 1821 werd begonnen en die, na het overwinnen van vele moeilijkheden en problemen, in 1824 gereed kwam. Het is de sluis zoals die nu nog beeldbepalend is voor het vroegere Vreeswijk.
De Rijkshulpschutsluis, beter bekend als de Spuisluis
Ten oosten van de Oude Sluis liep het Volmolense gat, een spuikanaal, dat door een duiker in de Lekdijk water inliet en met een boog aansluiting vond op de Vaartse Rijn ter hoogte van de huidige Helling. De duiker zorgde door de slechte staat van onderhoud al jaren voor problemen en men besloot op die plaats de nieuw hulpschutsluis aan te leggen. Daarmee werd in 1817 begonnen en het kanaal, dat zorgde voor de aansluiting op de Vaartse Rijn, volgde in grote lijnen de loop van het Volmolense gat. Op de Lekdijk en bij de aansluiting met de Vaartse Rijn kwamen twee ophaalbruggen en een kleine vaste brug die wij kennen als het ‘Drijgje’. Op 30 juni 1818 ging het eerste schip door de sluis. De kolk, zoals die tegenwoordig bestaat, was destijds vervaardigd van rijshout. In december 1850 werd het vervangen van de westelijke rijshouten kolkmuur door een gemetselde, aanbesteed. De oostelijke muur volgde enige tijd later. In 1852 werden de ophaalbruggen over de Lekdijk en bij de Helling vervangen door vaste platte bruggen. Langs de sluis ontstond het Frederiksoord.
De Koninginnensluis
De Oude Sluis, zoals die in 1824 tot stand was gekomen, voldeed in 1850 al niet meer. De schepen werden te groot voor de sluis en het kanaal naar Amsterdam, de Keulse Vaart, was te bochtig om goed te zeilen. Stoomvaart was niet toegestaan. De schippers gingen Vreeswijk mijden. Na jaren van plannen maken en veel discussies tussen voor- én tegenstanders, onder wie ir. Cornelis Lely, werd in 1881 de aanleg van een nieuw kanaal tussen Amsterdam en Gorinchem (het Merwedekanaal) bevolen. Het project behelsde voor Vreeswijk de bouw van een nieuwe sluis ten westen van het oude dorp. Deze sluis, de Koninginnensluis, werd op 4 augustus 1892 officieel opengesteld door twee koninginnen, Koningin-regentes Emma en haar dochter Koningin Wilhelmina.
Het werd weer druk in Vreeswijk. Niet in het minst door de lange wachttijden om door de nieuwe sluis te kunnen. De middenstand en neringdoenden pasten zich aan de nieuwe situatie aan. Langs de Handelskade en de Koninginnenlaan verscheen nieuwe bebouwing.
De geschiedenis herhaalde zich. Reeds spoedig bleken de nieuwe sluis en het Merwedekanaal niet te voldoen. De capaciteit was onvoldoende en na opnieuw jaren van plannen maken, werd besloten tot de aanleg van een nieuw kanaal met bijbehorende sluizen.
De Prinses-Beatrixsluizen
In 1931 werd de aanleg bevolen van een nieuw kanaal van Amsterdam naar Tiel, het Amsterdam-Rijnkanaal. Ter hoogte van Jutphaas kwam een aftakking naar de Lek ten oosten van Vreeswijk met twee naast elkaar gelegen sluizen voorzien van hefdeuren. Op 23 maart 1938 werd deze nieuwe sluis officieel geopend. Het bracht voor Vreeswijk een dramatische terugval in welvaart met zich mee. De scheepvaart ging voortaan ver buiten het dorp langs. Winkeliers en neringdoenden raakten brodeloos en verlieten het dorp. Alle zeilen werden bijgezet om bij de nieuwe sluis een nieuw ‘winkelcentrum’ te stichten, daar waar in de nabije toekomst het industrieterrein Het Klooster zoul verrijzen, maar het plan slaagde niet. Rijkswaterstaat weigerde alle aanvragen voor vergunningen.
Derde kolk
In 2012 besloot het Ministerie van Infrastructuur en Milieu tot de aanleg van een derde kolk aan oostzijde van de Prinses-Beatrixsluizen, de grootste binnenvaartsluizen van Nederland. Toentertijd passeerden reeds + 50.000 schepen het sluizencomplex waardoor het Lekkanaal de belangrijkste rechtstreekse hoofdvaarwegverbinding was geworden tussen de havens van enerzijds Amsterdam en anderzijds Rotterdam en Antwerpen. Om meer en grotere schepen op een veiligere wijze de Prinses-Beatrixsluizen te laten passeren, is ook het Lekkanaal verbreed en zijn extra ligplaatsen gebouwd.
Verkeer over de weg
Napoleon Bonaparte (1769-1821) liet als keizer van Frankrijk (1804-1815) en heerser over een groot deel van Europa een Europees wegennet aanleggen, vooral met militair-strategische doel. Deze wegen worden, overal in Europa, aangeduid als “Napoleonsroute”. Eén van deze routes loopt van Parijs naar Den Helder. De keizer zou tijdens zijn bezoek in 1811 bijzonder onder de indruk raken van de strategische ligging en besloot om van Den Helder ‘het Gibraltar van het Noorden’ te maken.
De route Napoléon is ook in Nieuwegein nog steeds herkenbaar. Ze loopt vanaf de Lekdijk nabij het zorgcentrum Vreeswijk naar het dorp Vreeswijk, vervolgens Dorpsstraat, Prins-Hendriklaan, Jutphasestraatweg, Vreeswijksestraatweg, Herenstraat, Utrechtsestraatweg, en in Utrecht via de Jutphaseweg tot aan de Jeremiebrug. Het benoemen van deze weg tot “Route de première classe” is van grote invloed geweest op de verkeerssituatie in Vreeswijk en Jutphaas.
Napoleon in Vreeswijk en Jutphaas
Maandenlang is de reis van keizer Napoleon naar de Hollandse gewesten, departementen aan de Noordzee, in 1811 voorbereid en toen het in oktober 1811 zover was, waren rond Utrecht + 30.000 Franse soldaten gelegerd. Op zondagmorgen, 6 oktober 1811 om 9.30 uur vertrok keizer Napoleon uit Gorinchem in een met acht paarden bespannen koets naar Vianen. Vandaar werd het omvangrijke gezelschap door Vreeswijkse schippers met vier pontjes binnen een uur de Lek overgezet naar Vreeswijk. Napoleon zelf, tezamen met zijn tweede echtgenote keizerin Marie-Louise (1791-1847), maakte gebruik van de keizerlijke boeier. Franse militairen stonden op de gehele route langs de Vaartse Rijn geposteerd van Vreeswijk tot aan de Utrechtse Jeremiebrug. In het Huis de Geer in Jutphaas, dat door de Franse maarschalk Odinot was gevorderd, namen de keizer en de keizerin wat rust voordat ze doorreisden naar Utrecht.
Op de weg naar Utrecht ergerde Napoleon zich zeer aan de door de herfstregens bijna onbegaanbare modderwegen. En in twee decreten van 21 oktober en 16 december 1811 bepaalde hij dat de weg tussen Gorinchem en Utrecht verheven werd tot een keizerlijke route van de eerste klas (de RI-2, na 1824 de N-2 Parijs-Amsterdam). En dat had verregaande gevolgen: een keizerlijke route mocht géén modderweg zijn; er moest een klinkerbestrating komen. In de dorpskern van Vreeswijk, rondom de Oude Sluis, lag vanaf de 17e eeuw vrijwel zeker al een klinkerbestrating. In Jutphaas had ambachtsheer Louis de Malapert in 1648 een klinkerbestrating laten leggen vanaf de tol aan de Herenstraat tot aan de vroegere Molensteeg (Herenstraat 29-30).
De klinkerbestratingen tussen Vreeswijk en Jutphaas en tussen Jutphaas en de Utrechtse Jeremiebrug werden al in 1814 opgeleverd. Een geweldige luxe voor die tijd! Maar … Napoleon nam wel de besluiten, doch betaalde zelf geen cent. Door hogere belastingen moest de plaatselijke bevolking alles betalen.